Welkom bij de Talenexpo, een reis door de geschiedenis van het taalonderwijs in Nederland

Geschiedenis van het talenonderwijs in nederland

Expozaal 3, 1920-1970: Consolidatie

paragrafen: 4
illustraties: 39
mediafragmenten: 0

3.3 Didactiek

Onderbouw en bovenbouw
Over grammatica en het gewicht dat dit onderdeel in het vreemdetalenonderwijs moest hebben werd af en toe heftig gediscussieerd, maar de grammatica bleef in de praktijk centraal staan. Het idee was dat zij de "basis van de taal" was, en die moest in de onderbouw gelegd worden.
In de bovenbouw richtte het onderwijs zich sterk op het examen. In die schooltypes waar in het examen geen schrijfvaardigheid in de doeltaal geëist werd (hbs(-B) vanaf 1920, gymnasium), leidde dat tot een eigenaardig verschijnsel. In de onderbouw werden veel grammaticaregels gestampt en vertaalzinnen gemaakt en teruggeleerd, maar met die kennis gebeurde vervolgens in de bovenbouw erg weinig, omdat daar vooral teksten uit de vreemde taal in het Nederlands vertaald werden.

Schrijven
Op de hbs-A en (m)ulo-A was die grammatica wel nodig. Daar werd veel schrijfvaardigheid geoefend door middel van vertalingen uit het Nederlands in de vreemde taal en door middel van geleide briefopdrachten.

Literatuur
In de bovenbouw van hbs-A en mms werd flink wat aan literatuur gedaan. Toneelstukken, gedichten en prozateksten werden klassikaal gelezen en besproken en er werden enkele literaire periodes behandeld met jaartallen, namen van belangrijke schrijvers en de titels van hun belangrijkste werken. Daarnaast moesten de leerlingen thuis een aantal literaire werken lezen "voor de lijst" bij het mondeling eindexamen.

Lezen
Vooral na de Tweede Wereldoorlog werd dat zelfstandig lezen in de onderbouw geoefend met het lezen van eenvoudiger boekjes in de klas en/of thuis. Dat deed men ook in het (m)ulo, waar literatuur niet als zodanig onderwezen werd. Omdat "lezen" in de klas vooral hardop voorlezen en vertalen was, viel het thuis zelfstandig lezen de leerlingen vaak niet mee.

Luisteren, spreken
Het begrip "Luistervaardigheid" bestond nog niet en werd ook niet gericht geoefend. Spreekvaardigheid moest wel geëxamineerd worden, maar de leraren wisten er meestal weinig raad mee. Het voorlezen van leesteksten werd als oefening daarvoor beschouwd, en af en toe moesten de leerlingen een "spreekbeurt" (presentatie) houden voor een cijfer, zonder gerichte oefening of duidelijke criteria ervoor. Niet zelden was de eerste en laatste spreekvaardigheidsoefening een "proefexamentje" met de docent kort voor het mondeling eindexamen.

Vreemdetalendidactiek en vreemdetaalbeheersing
Het Nederlandse vreemdetalenonderwijs liep in didactisch opzicht in deze periode niet voorop in vergelijking met het buitenland. Daarvoor zijn verschillende oorzaken te noemen.

  • De overheid bemoeide zich niet met wat in de klas gebeurde, vanwege de "vrijheid van onderwijs" en de afkeer van "staatspedagogiek".
  • De wetenschappelijke wereld bood ook geen steun. De meeste taal- en letterkundigen van de moderne vreemde talen hadden het te druk met de positie en status van hun eigen vakgebied binnen de universiteiten.
  • De opleidingen van leraren waren vrijwel uitsluitend op de vakinhoud gericht. De (vak-)didactiek had geen status. Hoe die zich in het buitenland ontwikkelde, interesseerde in Nederland maar weinigen.

Hoe konden Nederlanders dan toch internationaal de naam verwerven hun vreemde talen goed te beheersen?

  • Frans, Duits en Engels waren alle drie verplichte examenvakken op hbs, mms, gymnasium, (m)ulo en de handelsscholen, met flinke aantallen uren.
  • De grammaticale en schriftelijke aanpak stimuleerde niet tot spreken. Maar door jarenlang les erin werden deze talen toch als minder vreemd ervaren.
  • Beheersing van vreemde talen gaf status. Wie geen Frans, Duits en Engels kende, voelde dat als een gemis.

Natuurlijk waren er altijd bepaalde leraren en leraressen die meer deden aan spreekvaardigheid, en die al zo vroeg mogelijk begonnen de doeltaal als voertaal in de klas te gebruiken. In de jaren zestig nam de vernieuwingsdrang toe. In de Verenigde Staten, Engeland, Frankrijk en Zweden had de audiolinguale methode ingang gevonden in de scholen. De eerste audiolinguale leergang in Nederland was An Oral Approach van H. Bongers (1964). Ook Nederland kwam in beweging in die woelige jaren.