Welkom bij de Talenexpo, een reis door de geschiedenis van het taalonderwijs in Nederland

Geschiedenis van het talenonderwijs in nederland

Expozaal 4, 1970-2000: Vernieuwing

paragrafen: 4
illustraties: 44
mediafragmenten: 1

4.2 Opleiding

Nieuwe Lerarenopleidingen
In 1970 begonnen de Nieuwe Lerarenopleidingen (NLO’s), de eerste voltijdse lerarenopleidingen voor het voortgezet onderwijs. Ze leidden in vier en een half jaar op voor een tweede- en derdegraadsbevoegdheid in twee vakken. De derdegraads bevoegdheid werd in 1985 afgeschaft, de nominale studieduur verkort tot vier jaar. De tweevakkigheid leverde veel discussie op. De voorstanders benadrukten dat in het tweedegraadsgebied de docent meer een pedagoog moest zijn en minder een vakdeskundige. In 1990 werd de tweevakkigheid afgeschaft.

De NLO’s gingen van start met veel vernieuwingsdrang en enthousiasme – volgens sommigen met overmoed en arrogantie. De nieuwe leraren die zij afleverden, waren de opvolgers van de onderwijzers met mo-akten, die tot dusver het tweedegraadsveld beheersten, en ze zouden het onderwijs gaan veranderen. Maar al in 1980 bleek uit een onderzoek van de onderwijssociologen Olgers en Riesenkamp dat jonge leraren, ook als ze van een NLO kwamen, zich binnen anderhalf jaar aangepast hadden aan de traditionele opvattingen van collega’s.

Mo-opleidingen
De mo-opleidingen moesten verdwijnen, maar opeenvolgende regeringscoalities en onderwijsministers vertraagden dat proces. De mo-opleidingen moesten hun programma’s moderniseren, maar deden dat niet genoeg. Omstreeks 1990, toen nog maar weinigen leraar wilden worden, viel dan toch het doek.

De nieuwe deeltijdse eerstegraadsopleidingen, die de mo B-opleidingen moesten opvolgen, werden aan de hogescholen gegund, die ook al de tweedegraadsopleidingen gaven.

Universitaire lerarenopleidingen
De voltijdse eerstegraadsopleiding bestond tot 1987 uit een universitaire studie in een schoolvak, vanaf 1955 met de verplichting om in de doctoraalfase enkele colleges te volgen en een korte stage te lopen voor de "pedagogisch-didactische aantekening". Dit programma, waarvoor een examen niet nodig geacht werd, stelde niet erg veel voor.

In 1982 werd de universitaire tweefasenstructuur ingevoerd. Om te bezuinigen werd het oude kandidaatsexamen afgeschaft en de nominale, totale studieduur voor het doctoraal examen (de "eerste fase") gereduceerd tot vier jaar. Daar bovenop kwam in de "tweede fase" een vierjarige onderzoekersopleiding (aio = assistent in opleiding) of een eenjarige lerarenopleiding (dio of lio = docent of leraar in opleiding).

De invoering van de eenjarige lerarenopleiding in 1987 betekende het eind van zo’n anderhalve eeuw discussie over de universitaire lerarenopleiding in Nederland. Maar wat vernieuwingsdrang betreft bliezen deze nieuwe opleidingen lang niet zo hoog van de toren als de NLO’s 17 jaar eerder. Ze begonnen in een tijd dat de belangstelling voor het lerarenberoep sterk terugliep.

Nascholing
In de jaren zeventig ontstond er door de veranderingen in het onderwijs onder zittende docenten veel behoefte aan nascholing. De overheid gaf geld aan lerarenopleidingen en pedagogische centra om nascholing aan te bieden. In de jaren tachtig verminderde zowel het geld als de belangstelling onder docenten. In 1993 maakte de overheid de nascholing vraaggestuurd: het geld ging niet langer naar de aanbieders, maar naar de scholen. Konden vroeger docenten individueel besluiten om zich na te scholen, nu liep dat via de schoolleidingen.

Beroepscomponent
In de periode 1970 – 2000 werd dus de opleiding van leraren aanzienlijk beter wat de beroepscomponent betreft: vakdidactiek, onderwijskunde, stage. De vakinhoudelijke component kreeg minder tijd.

Aan de ene kant kregen de leraren toegang tot veel meer vakdidactische en onderwijskundige kennis dan vroeger. Maar aan de andere kant nam de complexiteit van het dagelijkse leraarswerk sterk toe. Of die twee ontwikkelingen tegen elkaar opwogen, is de vraag.