Welkom bij de Talenexpo, een reis door de geschiedenis van het taalonderwijs in Nederland

Geschiedenis van het talenonderwijs in nederland

Expozaal 1, tot 1860: Voorgeschiedenis

paragrafen: 5
illustraties: 60
mediafragmenten: 0

3.5 De praktijk van het vreemdetalenonderwijs

De didactiek van het (talen)onderwijs was vrij
Vóór de komst van de hbs en het gymnasium in de jaren 1860/1870 was het onderwijs in de moderne talen geen vak waarvan de inhoud officieel was omschreven. Dus was ook de didactiek volledig vrij. Het was de individuele docent die bepaalde wat er van de moderne talen werd onderwezen en hoe dat gebeurde. Na de invoering van deze talen als verplichte vakken in respectievelijk 1863 en 1876 verschenen er wel leerplannen - het eerst voor het gymnasium, pas in 1916 voor de Rijkshogereburgerscholen -, maar deze waren zo summier dat het handelen van de docent er nauwelijks door werd bepaald. De didactiek bleef daardoor het domein van de individuele leraar, met alle voor- en nadelen van dien.

Individueel onderricht en de grammatica-vertaalmethode
Er zijn uit deze periode slechts enkele getuigenverslagen overgeleverd, die vaak alleen nog maar een indirect licht werpen op de dagelijkse praktijk van het taalonderwijs. Deze stond aanvankelijk in het teken van hoofdelijk (individueel) onderricht en later van klassikaal onderwijs.

Een mooi voorbeeld is een herinnering van een oud-leerling, H.D.J. van Schevichaven, aan zijn oude kostschool in Nijmegen in 1833. Het artikel beschrijft hoe hij als jongen van zes jaar onderwijs volgde op deze dure particuliere school. Er was maar één schoollokaal, maar de kinderen hadden verschillende boeken en kregen individuele opdrachten, zoals thema’s en vertalingen. Hieruit kunnen we afleiden dat er sprake was van hoofdelijk onderricht en dat de vreemde talen werden onderwezen volgens de grammatica-vertaalmethode. De school werd gedreven door de kostschoolhouder en zijn vrouw. Daarnaast waren er native speakers die optraden als leraar Frans, Engels of Duits. 

Taal- en literatuuronderwijs aan het gymnasium
Een ander voorbeeld is het gymnasium in Leiden. In 1838 werd hier een zogenaamde Tweede Afdeling opgericht. Dit hield in dat er naast de klassieke talen onderwijs werd gegeven in meer eigentijdse vakken zoals moderne vreemde talen, wiskunde, Nederlands, geschiedenis, aardrijkskunde. Het gedenkboek van het gymnasium bespreekt welke leraren aan deze afdeling lesgaven, wat voor vakken zij gaven en hoe het lesrooster eruit zag.

De leraar moderne talen in 1838 was W.G. Brill (1811-1896). Deze bezweek echter voor een financieel aantrekkelijk bod en vertrok in 1840 om leraar te worden aan het gymnasium in Zutphen. Later werd hij benoemd tot hoogleraar in Utrecht. Volgens het rooster in Leiden gaf hij les in de Duitse, Nederlandse en Franse taal, maar doceerde hij ook de literatuur van die talen. Dat kunnen we afleiden uit de namen van Goethe, Vondel, Hooft en Corneille, die specifiek in het lesrooster worden vermeld.

Native speakers voor de moderne vreemde talen
Een derde voorbeeld betreft de particuliere school Noorthey in Voorschoten, die geleid werd door dr. Petrus de Raadt (1796-1862). Het was een elite-instituut voor kinderen van de adel en het patriciaat. Een van de leerlingen was de Prins van Oranje, kroonprins Willem (1840-1879), zoon van Koning Willem III. Hij begon er in 1851 zijn schoolloopbaan en bleef er drie jaar.

Net zoals in de school in Nijmegen waren er native speakers voor de verschillende talen en de school trok zelfs docenten aan die verbonden waren aan de universiteit van Leiden, zoals de Engelsen Atkinson en Atwell. De school was verdeeld in zes klassen. Het curriculum van deze klassen is uitvoerig beschreven, zodat we weten wat er onderwezen werd en welke leerboeken er gebruikt werden.