Welkom bij de Talenexpo, een reis door de geschiedenis van het taalonderwijs in Nederland

Geschiedenis van het talenonderwijs in nederland

Expozaal 1, tot 1860: Voorgeschiedenis

paragrafen: 4
illustraties: 15
mediafragmenten: 0

4.1 Sociale positie

Het ontstaan van een beroepsgroep
Vóór 1800 waren er al taalleraren, die “taalmeesters” werden genoemd. Het waren meestal native speakers, die tijdelijk in de Lage Landen verbleven, bijvoorbeeld omdat ze hier aan een universiteit studeerden of als privéleraar of gouvernante werkzaam waren. Vaak waren ze niet of nauwelijks geschoold in de taalkunde of de pedagogiek. Geen wonder dat er klachten ontstonden over de effectiviteit van hun onderricht. Aan het eind van de achttiende eeuw kwam er een maatschappelijke vernieuwingsbeweging op gang die ijverde voor een betere kwaliteit van het onderwijs en voor een grotere professionaliteit van het onderwijzersberoep. De bekendste exponent hiervan is de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, opgericht in 1784. Er worden prijsvragen uitgeschreven om te komen tot een verbetering van het onderwijs.

Rangen en standen
Rond 1800 ontstaan de eerste kweekscholen, die een voorbeeldfunctie vervullen voor de opleiding tot onderwijzer. In 1801 en 1803 verschijnen de eerste onderwijswetten, maar de belangrijkste is de wet van 1806. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen vier rangen van schoolonderwijzers, gerangschikt naar hun niveau van kennis en professionaliteit. Het hoogste niveau was de onderwijzer van de eerste rang. Vreemdetalenleraren waren meestal onderwijzers van de tweede rang. Het aantal vrouwen onder hen is te verwaarlozen. Naast schoolonderwijzers waren er ook huisonderwijzers. Zij werden niet geschikt bevonden voor het schoolonderwijs of ambieerden daarin geen loopbaan. Het rangensysteem werd opgeheven bij de vierde onderwijswet van 1857. Voortaan waren er alleen nog maar hoofd- en hulponderwijzers.

Tot omstreeks 1864 was de Lager Onderwijsakte (lo-akte) het enige diploma voor vreemdetalenleraren. Hun status was niet hoog, zeker niet in vergelijking met docenten in de klassieke talen, die lesgaven op een gymnasium. Dezen waren allen academisch gevormd en voerden gewoonlijk de doctorstitel. Ook sommige leraren die Nederlands, wiskunde of geschiedenis onderwezen, hadden een academische titel. Vreemdetalenleraren hadden echter geen universitaire opleiding genoten en bleven daarom in status achter bij hun collega’s op school.