Welkom bij de Talenexpo, een reis door de geschiedenis van het taalonderwijs in Nederland

Geschiedenis van het talenonderwijs in nederland

Expozaal 1, tot 1860: Voorgeschiedenis

1. School en maatschappij

Met de grondwetsherziening van Thorbecke in 1848 werd de basis gelegd voor de verzuiling: elke groepering kreeg het recht scholen te stichten. Het onderwijs kende aanzienlijke vernieuwingen. Het (m)ulo werd opgericht, een schooltype dat vooral aantrekkelijk was als middel tot opklimming op de maatschappelijke ladder. De hbs verscheen, de Latijnse School werd vervangen door het gymnasium. In het universitaire onderwijs wonnen de moderne talen aan belang. Klassikaal onderricht verving het individuele, er werden bekwaamheidseisen aan onderwijzers gesteld, waaraan ze konden voldoen door het volgen van een opleiding op de kweekschool en het behalen van lo-akten per vak.

› klik hier om naar het hoofdstuk te gaan

2. Nederlands

Voor 1860 was het onderwijs in de moedertaal nog sterk te vergelijken met vreemdetalenonderwijs, omdat een groot deel van de bevolking niet in de moedertaal was opgevoed. Moedertaalonderwijs gaat volgens het literair-grammaticale paradigma: behandeling van de vaderlandse literatuur en grammatica. Bij de literatuur ligt het accent op de Gouden Eeuw, en de meeste schoolspraakkunsten zijn gebaseerd op de spraakkunsten van Arnold Moonen en Pieter Weiland.

› klik hier om naar het hoofdstuk te gaan

3. Moderne vreemde talen

 

Vreemde talen worden onderwezen, waarschijnlijk vaak in de privésfeer, en in het reguliere onderwijs, maar daarin is op dat gebied geen sprake van wettelijke regelingen. Wel zijn er exameneisen die gelden voor leraren moderne vreemde talen. Wat er wordt onderwezen is, vooral vanaf halverwege de 19e eeuw, grammatica en vaardigheid in het vertalen uit de vreemde taal. Vaak worden native speakers ingezet, met name in particuliere instituten en aan universiteiten. Het aantal leerboeken neemt gestaag toe in die eeuw.

 

› klik hier om naar het hoofdstuk te gaan

4. De leraren

Vanaf het eind van de 18e eeuw ontstaat er behoefte om het onderwijzers- en lerarenberoep professioneler te maken. Stimulansen daartoe gaan uit van vooral de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Er worden kweekscholen opgericht, het fenomeen onderwijsakte doet zijn intrede. De salariëring varieert sterk, bij voorbeeld al naar gelang de grootte van de plaats waar de school is gevestigd. Vakorganisaties bestaan niet, de enige manier om het vak bij te houden zijn enkele tijdschriften voor Nederlands en voor de vreemde talen.

› klik hier om naar het hoofdstuk te gaan