Van statenbond naar eenheidsstaat
Nederland had zich in de Franse tijd (1795-1813) ontwikkeld van een bond van zelfstandige gewesten onder de naam Republiek der Verenigde Provinciën tot een eenheidsstaat. In 1815 ontstond, mede door toedoen van de grote Europese mogendheden, een verenigd koninkrijk bestaande uit de voormalige Republiek en de zuidelijke Nederlanden (grofweg het huidige België en Luxemburg) onder de heerschappij van Koning Willem I (1772-1843). De nieuwe natie was door de Europese machten bedoeld als bufferstaat tussen de rivaliserende landen Frankrijk en Pruisen. Deze politieke eenheid hield echter niet lang stand. Na de Belgische opstand van 1830 kwam er een eind aan het verenigd koninkrijk en was Willem I alleen nog koning van wat nu Nederland is.
Opbouw van de economische infrastructuur
De koning speelde een belangrijke rol in de opbouw van de economische infrastructuur van de nieuwe natie. Hij liet bijvoorbeeld kanalen en straatwegen aanleggen en richtte handelsmaatschappijen op, zoals de (tegenwoordig Belgische) Generale Maatschappij en de Nederlandsche Handel-Maatschappij (1824). Ook investeerde hij in de handel en industrie, vooral in het industriële zuiden van het verenigd koninkrijk. Ook op allerlei andere terreinen trok hij macht naar zich toe, bijvoorbeeld door persoonlijk toezicht te houden op belangrijke benoemingen. Zo ontwikkelde hij zich steeds meer tot een autocratische vorst.
De nationale identiteit in wording
Werd het Nederland van de eerste helft van de negentiende eeuw op politiek en economisch terrein gekenmerkt door centralisatie van het bestuur en bevordering van de economische infrastructuur, op cultureel gebied werd een sentiment van nationalisme gekoesterd. Er moest in het hele land een gevoel van eenheid komen zodat men trots kon zijn op het nieuwe vaderland. Om de eenheid te bevorderen werden er veel nieuwe wetten gemaakt, ook op het terrein van het onderwijs. Het streven naar eenheid strekte zich zelfs uit tot de Nederlandse taal. Zo werden de spelling van Siegenbeek (1804) en de spraakkunst van Weiland (1805) tot norm verheven voor het hele land en verplicht gesteld in het onderwijs en de ambtenarij. Op deze manier moest de natie langzaam haar vorm krijgen.
Van autocratie naar democratie
De koning (intussen Willem II) moest aan macht inboeten toen in 1848 een nieuwe grondwet tot stand kwam. Nederland veranderde van een autocratisch geleide monarchie in een meer democratische staat met een constitutionele monarchie. Deze verandering was grotendeels te danken aan de liberale staatsman Thorbecke. Het betekende dat het parlement veel meer zeggenschap kreeg over het bestuur van het land. In het parlement hadden echter alleen nog maar vertegenwoordigers van de adel en de burgerij zitting. De gewone man had eigenlijk nauwelijks nog een stem in de jonge democratie vanwege het zogenaamde censuskiesrecht. Daarbij werd gekeken naar iemands inkomen en de belasting die men daarover betaalde.
Het oprichten van scholen wordt vrijgegeven
De grondwet van 1848 was ook belangrijk voor het onderwijs omdat het vanaf dat moment iedereen vrij stond een eigen school op te richten. Tot die tijd was het oprichten van scholen voorbehouden geweest aan de nationale regering en de plaatselijke overheden. Kenmerkend voor het lager onderwijs vóór 1848 was een sfeer van vrijzinnig protestantisme, een erfenis uit de tijd van de Republiek, toen het “Duytsch gereformeerde” protestantisme nog staatsgodsdienst was. Religieuze bevolkingsgroepen, zoals orthodoxe protestanten, katholieken en joden, voelden echter steeds sterker de behoefte aan een eigen school en begonnen eigen onderwijsinstellingen op te richten. Hier ligt de oorsprong van wat later de verzuiling zou gaan heten.