Welkom bij de Talenexpo, een reis door de geschiedenis van het taalonderwijs in Nederland

Geschiedenis van het talenonderwijs in nederland

Expozaal 2, 1860-1920: Opbouw

paragrafen: 5
illustraties: 45
mediafragmenten: 0

2.1 Positie van Nederlands

Taal als klankexpressie van het individu
De dominante opvatting dat taal de afspiegeling is van het volk begint in het laatste kwart van de negentiende eeuw af te brokkelen. Taal wordt nu eerder gezien als de individuele klankexpressie: de allerindividueelste expressie van het allerindividueelste gevoel.

Spreektaal
In de tweede helft van de negentiende eeuw begint er iets te veranderen in de positie van de standaardtaal in de samenleving. De spreektaal rukt op. Je ziet het in alle geledingen. In de literatuur verschijnen er steeds meer dialogen in de volkstaal, en zelfs in het dialect. De Betuwse romancier Jan Jacob Cremer schrijft in zijn eigen dialect, er verschijnen boekjes in het Gelders, het Limburgs, en in diverse varianten van de stadstalen. Er is aandacht voor zeemanstaal en dieventaal, voor boerentaal en allerlei andere beroepstalen. Hier en daar wordt in romans zelfs gereflecteerd over spreektaal en schrijftaal.

Ook de taalwetenschap doet hier, aanvankelijk schoorvoetend, aan mee. In 1855 houdt de Groningse taalgeleerde Taco Roorda een geruchtmakende rede voor de Koninklijke Academie van Wetenschappen. Daarin maakt hij korte metten met de bevoorrechte positie van de schrijftaal in het taalonderzoek. Dat kwam hem op een discussie te staan met de Leidse hoogleraar Matthias de Vries en de Utrechtse Willem Gerard Brill. Die discussie wordt door Johannes van Vloten als volgt gekarakteriseerd: "Onder de veelvuldige kibbelarijen, waarmede de leden der Amsterdamsche akademy elkander hun maandelijksche bijeenkomsten veraangenamen, is die tusschen de heeren Roorda, De Vries en Brill, geen der minst heftige geweest."

De Vries en Brill vertegenwoordigen het toenmalige taalwetenschappelijke establishment: in navolging van de succesvolle onderzoekingen naar de historische wortels van de taal, onder andere in gang gezet door de Amsterdamse taalgeleerde en koopman Lambert ten Kate, en de Duitse Jacob Grimm, pleitte met name De Vries voor een taalbeschouwing op taalhistorische en taalvergelijkende grondslag. Hij heeft weliswaar weinig op met mensen die de oude boekentaal verheerlijken, maar hij moet ook helemaal niets hebben van de nieuwlichters die de spreektaal op een voetstuk zetten.

Het individu
Een andere ontwikkeling die in de negentiende-eeuwse maatschappij onstaat is het toenemende belang van het individu. Dat vindt zijn oorsprong een eeuw eerder in de Verlichting, maar aan het einde van de negentiende eeuw komt het tot volle bloei. In de literatuur ontstaat de Beweging van Tachtig, waar schrijvers het l'art pour l'art prediken, en zich richten op de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie (zoals hun voorman Willem Kloos het uitdrukt).

Ook in de taalwetenschap ontstaat een toenemende aandacht voor het individu. In Nederland is een van de pleitbezorgers de flamboyante Nijmeegse taalkundige Jac van Ginneken, die als psycholoog en taalkundige een "psychologisch-historische taalwetenschap" voorstaat. Ook houdt hij zich bezig met de Phonetiek, waarin de akoestische eigenschappen van de taal in relatie tot de menselijke spraakorganen wordt onderzocht. Nieuwe technieken als foto's van gelaatsuitdrukkingen bij het spreken, en spectogrammen van geluidsopnamen, verschijnen in de taalkundige publicaties. Van Ginneken combineert de aandacht voor het individu en taalvariatie. Hij publiceert onder andere over dialecten en volkstalen.

In de eerste jaren van de twintigste eeuw ontstaan , op basis van de postuum gepubliceerde collegeaantekeningen van de Zwitserse taalkundige Ferdinand de Saussure, de eerste tekenen van een tegenbeweging: het structuralisme. Kerngedachte hierbij is dat de taal (de langue) een ideale abstractie is van de collectieve taal die door de taalgemeenschap daadwerkelijk gesproken en geschreven wordt (de parole).

Het onderwijs
Het toenemende belang van spreektaal en individu heeft natuurlijk ook zijn weerslag op het onderwijs. Het literair-grammaticale paradigma krijgt steeds meer gezelschap van het zogeheten individueel-expressieve paradigma. Onder het motto Taal is klank eist naast de vaardigheidsonderdelen lezen en schrijven ook de vaardigheid spreken (en luisteren) zijn plaats op in het schoolvak Nederlands.

Vanaf 1895 verschijnt het tijdschrift Taal en Letteren, onder redactie van dr. Foeke Buitenrust Hettema (Zwolle), Jan Hendrik van den Bosch (Zierikzee), dr. Roeland Kollewijn, Tijs Terwey (Amsterdam), en prof. Jozef Vercoullie (Gent). Met name Van den Bosch bepleitte hierin een nieuwe vorm en inhoud van het moedertaalonderwijs.