De behoefte aan vreemdetalenonderwijs
Vóór de middelbaaronderwijswet van 1863 en de hogeronderwijswet van 1876 hadden de moderne vreemde talen officieel geen plaats in het Nederlandse onderwijsstelsel. Dat wil echter niet zeggen dat er geen moderne vreemde talen werden onderwezen en geleerd. Er werd op de particuliere (Franse) scholen en in de zogenaamde "tweede afdelingen" van sommige Latijnse scholen wel degelijk lesgegeven in Frans, Engels en Duits. Een en ander gebeurde echter zonder officieel leerplan of examens. Ook aan de athenea en universiteiten werden studenten geschoold in praktische taalvaardigheid, maar dat gebeurde omdat de klant, d.w.z. de student, erom vroeg. Het onderricht werd er veelal gegeven door native speakers. Het kwam ook voor dat leraren aan een Latijnse school fungeerden als privaatdocent aan een universiteit.
Afgezien van het onderwijs in scholen en aan de universiteiten vond er ongetwijfeld heel veel privéonderricht in de moderne vreemde talen plaats, dat zich aan onze aandacht heeft kunnen onttrekken omdat het niet is opgetekend. En tenslotte zullen veel mensen zichzelf hebben proberen bij te scholen in vormen van zelfstudie. De details zijn ons echter onbekend. Het enige bewijs dat we hebben, zijn aanwijzingen zoals advertenties waarin leraren zich aanbieden voor bijles, aantallen verkochte leerboeken en dergelijke.
Uit het feit dat in 1863 in de Hogere Burgerschool en in 1876 aan het Gymnasium de drie vreemde talen Frans, Duits en Engels verplicht werden gesteld, blijkt dat de behoefte aan dit onderricht breed werd gevoeld. Bovendien suggereert het dat de bestaande praktijk van het onderwijs in de moderne vreemde talen in feite in de nieuwe schooltypen werd gecontinueerd.