Welkom bij de Talenexpo, een reis door de geschiedenis van het taalonderwijs in Nederland

Geschiedenis van het talenonderwijs in nederland

Expozaal 4, 1970-2000: Vernieuwing

paragrafen: 4
illustraties: 42
mediafragmenten: 2

1.2 Maatschappij en onderwijs

Onderwijsbeleid tot aan de Mammoetwet
Het Nederlandse onderwijsbeleid was heel lang passief en traag geweest. In de Franse tijd omstreeks 1800 had de overheid een aantal initiatieven genomen. Ook daarna bleef ze zich verantwoordelijk voelen voor het lager onderwijs. Maar voor het secundair onderwijs (tussen lagere school en universiteit) liet de Nederlandse overheid weer gewoontegetrouw heel veel aan het particulier initiatief over.

Na de grondwet van 1848 kwam daarbij nog de verlammende werking van de vrijheid van onderwijs en van het taboe op "staatspedagogiek". Politieke initiatieven strandden op de zuilen, die hun territoria verdedigden. Thorbeckes Wet op het Middelbaar Onderwijs van 1863 was een uitzondering.

Mammoetwet
Het Nederlandse secundair onderwijs was daardoor een lappendeken geworden. Al in de jaren 1903-1910 had de "Ineenschakelingscommissie" plannen ontwikkeld om daar een einde aan te maken. Maar pas een halve eeuw later kwam het er eindelijk van. In 1963 werd de Wet op het Voortgezet Onderwijs aangenomen, bijgenaamd de "Mammoetwet". Vanaf zijn inwerkingtreding in 1968 bracht die heel veel veranderingen tot stand.

De Mammoetwet is geen gevolg van de woelige jaren zestig, maar viel er toevallig mee samen. Toch betekent deze wet in de context van het Nederlandse onderwijs een kleine revolutie en een keerpunt. Vanaf deze tijd bleven politiek en overheid actief bezig met het onderwijs.

Groei en stagnatie
Het algemeen vormend voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs groeiden onstuimig. Steeds grotere aantallen leerlingen uit steeds bredere bevolkingsgroepen bezochten steeds langer steeds meer scholen. De leerplicht, in 1900 ingevoerd voor 6- tot 12-jarigen, werd in 1969, 1975, 1985 en 2007 verlengd, zodat die nu geldt voor 5- tot 18-jarigen.

Maar door de "pilknik", de terugloop van het aantal geboorten vanaf 1965, stagneerde de groei van de leerlingenaantallen in het voortgezet onderwijs vanaf 1977. In de jaren tachtig ontstond een lerarenoverschot.

Schaalvergroting en autonomie van scholen
Vanaf de jaren zeventig stimuleerde de overheid de vorming van grote scholengemeenschappen. Dat was om de doorstroommogelijkheden tussen de verschillende schooltypes te bevorderen, maar ook om kostenefficiënter te werken.

De vele fusies leidden in de loop van de jaren tachtig en negentig tot steeds grotere scholenconglomeraten. Die kregen van de overheid steeds meer autonomie, dank zij het dominanter wordende neoliberale vrijemarktdenken. Ze werden steeds bedrijfsmatiger geleid door een nieuwe, snel groeiende beroepsgroep van schoolbestuurders en schoolmanagers.

Dynamisch maatschappijbeeld
Nederland veranderde sterk in deze decennia. Het was een relatief statische economie met een krachtige agrarische sector, maar werd een open economie met een sterk groeiende diensten- en financiële sector.

Het oude ideaalbeeld was de traditionele vakman en specialist, opgeleid voor een beroep dat hij zijn leven lang uitoefende. Maar die kreeg veel concurrentie van de ideale dienstverlener, de (top)manager, die zich al jobhoppend snel in elke nieuwe context inwerkt. In het denken over het onderwijs daalde vakkennis in waarde en de steeg de koers van de "competenties", een term uit de humanresourcesafdelingen van het bedrijfsleven.