Vernieuwing
"Het nieuwe leren" werd een verzamelnaam voor vernieuwingsideeën met als gemeenschappelijke noemer de afkeer van traditioneel schools leren: extrinsieke motivatie, nadruk op kennis, klassikaal onderwijs, vakkenscheiding. Positieve trefwoorden voor "het nieuwe leren": leermotivatie, natuurlijk leren, competenties (met nadruk op vaardigheden en houding, minder op kennis), complexe realistische taken, leren leren, samenwerkend leren, leergebieden.
In 2002 startte Slash 21. De groeiende Carmel-scholengroep begon in Lichtenvoorde een schoolexperiment: geen klassikale lessen meer, leergebieden in plaats van vakken, vraaggestuurd leren, een groot beroep op de zelfstandigheid van leerlingen. In 2006 werd het experiment gestopt wegens een afnemende toestroom van leerlingen.
Ook de Iederwijs-scholen trokken vanaf 2002 veel publieke aandacht. Eigen leermotivatie van de leerlingen werd centraal gesteld. Vanaf 2005 werden steeds meer Iederwijs-scholen gesloten door problemen met de Onderwijsinspectie en de financiering.
Tegenbewegingen
In december 1999 was de tweede fase havo/vwo op de meeste scholen nog maar drie maanden ingevoerd. Maar toen al kwamen in Den Haag 20.000 scholieren in actie. Ze protesteerden vooral tegen de overladenheid van het programma. Maar ook het "studiehuis" – de niet wettelijk ingevoerde, maar wel door de overheid gestimuleerde didactische aanpak met een minder sturende en meer begeleidende rol van de docent – stuitte op problemen en op weerstand.
In het mbo begonnen de vernieuwingen te leiden tot protesten van studenten. Die vonden dat ze te weinig contacturen, begeleiding en structuur kregen. De schooluitval in het mbo en vmbo begon politieke zorgen te baren.
Omstreeks 2005 ontstond er onrust over te veel lesuitval in het voortgezet onderwijs. De geldende norm van 1067 uur en 40 weken per jaar les werd niet gehaald. Klachten van ouders en de onderwijsinspectie leidden ertoe dat minister Maria van der Hoeven in 2006 een striktere controle invoerde, samen met een lichte reductie tot 1040 uren. Scholen probeerden met kunst en vliegwerk de norm te halen, onder andere met verplichte huiswerkuren. Tegen deze "ophokuren" volgden leerlingenprotesten. Die hielpen niet echt. De regels werden slechts licht aangepast, en scholen die de norm niet haalden, werden beboet.
In 2006 werd de vereniging Beter Onderwijs Nederland (BON) opgericht. Ze kwam op voor "gedegen onderwijs" en stelde zich kritisch op tegenover de onderwijsvernieuwingen.
Parlementair onderzoek onderwijsvernieuwingen
De vele gevoelens van onbehagen leidden tot een parlementair onderzoek naar de onderwijsvernieuwingen van de jaren negentig. De commissie-Dijsselbloem begon haar werk in 2007 en presenteerde in 2008 haar eindrapport Tijd voor onderwijs. De conclusies in het kort:
• De analyse van problemen schoot tekort.
• Grote risico’s werden genomen met kwetsbare leerlingen
• Verantwoordelijke bewindslieden vertoonden een tunnelvisie.
• Het politieke draagvlak werd belangrijker gevonden dan het draagvlak in het onderwijs.
• De docenten, ouders en leerlingen werden onvoldoende gehoord in de "onderwijspolder".
• Veel beleidskeuzen werden bepaald door het financiële kader.
• Parallelle ingrijpende veranderingen doorkruisten de vernieuwing: salariëring van leraren, schaalvergroting en autonomisering van de scholengroepen.
• Didactische vernieuwingen werden door de scholen (deels ten onrechte) als verplicht ervaren.
• De regelgeving werd achteraf fors aangepast.
• De effecten van de onderwijsvernieuwingen op de onderwijsresultaten lopen uiteen.
• Er werd te veel waarde gehecht aan de goede positie van Nederland op internationale ranglijsten.
• De wetenschappelijke onderbouwing van het "nieuwe leren" ontbreekt grotendeels.
• De wijze van invoering van het "nieuwe leren" was risicovol.
Speelveld
Rond de eeuwwisseling was het onderwijsspeelveld een stuk complexer geworden. In de jaren tachtig en negentig was een nieuwe beroepsgroep van schoolbestuurders en -managers ontstaan. In de jaren nul werd deze groep kritischer gevolgd. De overheid gaf de scholen met de ene hand meer taken en autonomie, terwijl ze met de andere hand strengere regels oplegde – bijvoorbeeld in de kwestie van de 1040 uren.
De onderwijsdiscussie raakte sterker gepolariseerd: progressief tegenover conservatief, vernieuwing tegenover terugkeer naar beproefde waarden.
Perspectief
De jaren negentig lieten een grote activiteit en vernieuwingsdrang op onderwijsgebied zien. In het eerste decennium van de 21e eeuw ging dat proces door, maar voor een ander deel kwamen tegenbewegingen op.
Bij dit alles bleef de dreiging van een komend lerarentekort en het risico van kwaliteitsverlies als een donkere wolk boven het onderwijs hangen. Hoe zal dat uitpakken?