Welkom bij de Talenexpo, een reis door de geschiedenis van het taalonderwijs in Nederland

Geschiedenis van het talenonderwijs in nederland

Expozaal 2, 1860-1920: Opbouw

paragrafen: 4
illustraties: 36
mediafragmenten: 0

1.4 Didactiek

Vrijheid van onderwijs
Hoe de leraren hun vakken aanpakten, werd in hoge mate aan henzelf overgelaten. In veel andere landen vaardigde de overheid leerplannen uit. Daarin werd voor elk vak soms behoorlijk gedetailleerd voorgeschreven wat er in de verschillende leerjaren van de verschillende schooltypes geleerd moest worden. De leerboeken moesten daar natuurlijk mee overeenstemmen. Maar leerplannen en leermiddelencontrole lagen in Nederland moeilijk, omdat ze botsten met de in 1848 ingevoerde “vrijheid van onderwijs”. Het aantal bijzondere scholen groeide vooral tegen het eind van de 19e eeuw snel.

De overheid bepaalde wel per schooltype welke vakken er gegeven werden, en later ook hoeveel uren per leerjaar (lessentabellen). Ze moest er ook voor zorgen dat de diploma’s van de verschillende schooltypes een duidelijke waarde in de maatschappij hadden. Daardoor waren de examenprogramma’s het belangrijkste middel waarmee de overheid beïnvloedde wat er in de lessen gebeurde. Het examenprogramma van de hbs werd in de periode tot 1920 vaak veranderd. Er werd nog naar een min of meer vaste vorm gezocht.

Didactiek
In de schoolpraktijk werd veel uit het hoofd geleerd, overhoord en herhaald. Parate kennis was belangrijk. Er werd meer mondeling gewerkt dan nu, mede omdat er nog maar weinig leermiddelen waren: per vak één of twee kleine boekjes, schriften, een schoolbord.

Dat schoolbord speelde een belangrijke rol in het klassikale onderwijs, dat nu in de meeste scholen ingevoerd was. Alleen in lagere scholen op het platteland zaten nog kinderen van verschillende leerjaren in één lokaal, waar ze zelfstandig aan het werk werden gezet ("hoofdelijk onderwijs"). Klassikaal onderwijs aan homogene groepen had grote voordelen. Er kon dan met behulp van het bord uitleg gegeven worden. Vervolgens kon de hele klas aan één en dezelfde opgave werken, en die kon weer klassikaal besproken worden.

Er kwamen steeds meer boekhandelaars en drukkers die schoolboekjes uitgaven. Het initiatief tot een uitgave lag meestal bij een leraar, die zijn manuscript aanbood aan een uitgever en in zijn voorwoord kort zijn aanpak verantwoordde. In allerlei tijdschriften werden de boekjes gerecenseerd, en daar speelden zich ook veel discussies over onderwijs af. Een belangrijke rol in de didactische discussies speelden de schoolopzieners, later schoolinspecteurs genoemd.