Tijdschriften
Vanaf de jaren 1850 bestonden er verschillende tijdschriften voor het taalonderwijs, met een kortere of langere levensduur. Ze stonden min of meer in dienst van de akte-examens en kunnen worden beschouwd als een vorm van bij- en nascholing en van afstandsonderwijs. In die tijdschriften schreven veelal dezelfde prominenten in het vakwereldje die ook in de landelijke lo- en mo-examencommissies zaten.
Verenigingen
Er waren verschillende verenigingen voor leraren zoals de Algemene Vereniging van Leraren bij het Middelbaar Onderwijs (A.V.M.O.), die vooral streden voor rechtspositionele belangen van leraren, maar waarbinnen ook pedagogische en algemeendidactische vraagstukken besproken werden.
Meer en meer ontstonden ook beroepsverenigingen voor leraren in specifieke vakken. Zo richtte op 22 april 1911 een groep leraren Nederlands, Frans, Duits en Engels de Vereniging van Leraren in Levende Talen (V.L.L.T.) op. De aanduiding "levende talen" voor "moderne talen" was toen al langer in gebruik, maar was steeds een steek onder water tegen de "dode" talen Latijn en Grieks met hun lange traditie en bijbehorende status.
De V.L.L.T. begon met 63 leden, die in het eerste jaar snel aangroeiden tot 155. In 1920 waren het er omstreeks 300. Het primaire doel was vakinhoudelijk contact tussen collega's. Vooral academici en mo-B'ers waren lid. Op de jaarvergaderingen werden voordrachten gehouden over taal- en letterkunde en het belang daarvan voor de vorming van leerlingen. Het verenigingsblad, de Berichten en Mededelingen van de Vereniging van Leraren in Levende Talen, ontwikkelde zich allengs tot een serieus tijdschrift met taal- en letterkundige bijdragen.