Welkom bij de Talenexpo, een reis door de geschiedenis van het taalonderwijs in Nederland

Geschiedenis van het talenonderwijs in nederland

Expozaal 1, tot 1860: Voorgeschiedenis

paragrafen: 5
illustraties: 60
mediafragmenten: 0

3.3 Didactiek

Het leren en onderwijzen van vreemde talen rond 1800
Aan het begin van de negentiende eeuw werd het vreemdetalenonderwijs op de scholen nog grotendeels bepaald door het praktisch nut. Het doel was het oefenen van de vaardigheid in spreken, lezen en schrijven. Luistervaardigheid zoals we die nu kennen, werd nog niet specifiek geoefend. 

Tot in diep in de negentiende eeuw leerden de meeste mensen vreemde talen op hun eigen houtje in de praktijk of via zelfstudie. Ook namen ze soms privéles. Voor zover vreemde talen in een schoolsituatie werden geleerd, bijvoorbeeld op de Franse scholen, gebeurde dat min of meer op individuele basis en niet zozeer klassikaal. Vanuit ons perspectief gezien was dat eigenlijk een heel moderne aanpak, want leren is nu eenmaal een individueel proces. In de praktijk betekende deze aanpak dat de leraar persoonlijk “in gesprek ging” met zijn leerlingen. Dezen moesten voor de leraar opzeggen wat ze (van buiten) hadden geleerd en er ontstond een soort gesprekssituatie. De leerboeken van rond 1800 bevatten dan ook talloze dialoogjes en gebruiksklare zinnetjes waarmee je een gesprek kon voeren. Ook bevatten de leerboekjes korte grammaticale overzichten en woordenlijsten. De leerlingen hebben dit materiaal waarschijnlijk moeten overschrijven om het beter te kunnen memoriseren.

De grammatica-vertaalmethode

Aan de communicatieve benadering in het moderne vreemdetalenonderwijs kwam in de eerste helft van de 19e eeuw een eind, toen het onderwijs meer en meer onder invloed kwam van het schoolse, klassikale leren en het voorbeeld van de klassieke talen een grotere rol ging spelen. Geleidelijk kwam de nadruk daarbij meer op het geschreven dan op het gesproken woord te liggen. Er werd steeds explicieter aandacht geschonken aan grammaticale kennis en vertalen. Het vertalen in en uit de vreemde taal kwam rond 1800 sterk opzetten onder invloed van de Duitse taalmeester Johann Valentin Meidinger (1756-1822). Zijn Franse grammatica voor Duitssprekenden Practische Französische Grammatik (1783) werd vaak herdrukt en diende als voorbeeld voor andere leerboekenschrijvers. De Franse Nederlander Antoine Nicolas Agron schreef in 1794 een Frans leerboek, Verzameling van Opstellen, dat was opgezet volgens de methode Meidinger. Het zette de toon voor hele generaties Nederlandse leerboeken voor de vreemde talen.

Rond het midden van de eeuw domineerden vertaaloefeningen en spraakkunstregels het leermateriaal. De grammatica-vertaalmethode had vaste voet aan de grond gekregen. De leerling moest losse woorden, woordgroepen en zinnen vanuit het Nederlands in de vreemde taal omzetten zonder dat er van enig tekstverband sprake was. Deze woordgroepen en zinnen bevatten een of meerdere grammaticale wetmatigheden (regels) die door het vertalen moesten worden geoefend. Kenmerkend voor deze methode was de tweetaligheid, waarbij de grammatica's van twee talen met elkaar werden vergeleken. Vanuit dezelfde vergelijkende benadering werd vanuit de vreemde taal in het Nederlands vertaald. Het vertaalonderricht heeft in de hele negentiende en het grootste deel van de twintigste eeuw zijn stempel gedrukt op het vreemdetalenonderwijs. Toch was er al van het begin af aan verzet tegen het werktuiglijke en vaak zinloze vertalen. Dit verzet werd gebundeld en van een theoretische achtergrond voorzien door de Reformbeweging (c1880-1910).

Groter belang van intellectuele en literaire vorming
Rond het midden van de negentiende eeuw werden moderne vreemde talen niet louter meer onderwezen omwille van het communicatieve nut, maar gingen ook andere aspecten meespelen, nl. intellectuele en literaire vorming. Het taalkundig onderricht binnen het vreemdetalenonderwijs werd steeds meer beschouwd als een vormend onderdeel van het middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs. Ook werd er steeds meer waarde gehecht aan literatuuronderwijs. Het is dan ook niet verrassend dat na 1860 de Franse, Duitse en Engelse taal en hun letterkunde een vaste plaats kregen toegewezen in de leerplannen. Bij de eindexamens, vooral die van de HBS, speelden kennis van en inzicht in de literatuur een voorname rol.