Frans, Duits, Engels
De volgorde Frans - Duits - Engels, waarin deze vakken nog steeds vaak genoemd worden, komt van het gewicht dat ze achtereenvolgens in de loop van de 19e eeuw kregen in de maatschappij en in de scholen. Overigens verschoven die gewichten weer in de 20e eeuw.
Op de Franse scholen had, zoals de naam zegt, het vak Frans al heel lang een prominente plaats. Engels en Duits werden in mindere mate aangeboden. Op de muloscholen werden de moderne vreemde talen eveneens onderwezen. Ook op de lagere school had Frans als belangrijkste moderne vreemde taal een plaatsje; het werd in de hogere klassen als extra vak gegeven aan leerlingen die dat aankonden. Deze Franse lessen werden bij de oprichting van de hbs toelatingseis voor dit schooltype.
Thorbecke had in 1863 oog voor het economisch belang van vreemdetalenkennis. Frans, Duits en Engels kregen in de hbs en mms flink de ruimte: op de meeste scholen twee tot vier lessen per taal per week. Op het gymnasium vanaf 1876 waren het er twee tot drie.
Uit de lessentabel van de Rijkshogereburgerscholen van 1916-1917 blijkt dat de leerlingen van de tweede klas bij elkaar tien lesuren bij de moderne vreemde talen zaten. Met vier uur Nederlands erbij bestond in die klas bijna de helft van het weekrooster uit taallessen. Op de muloscholen werd voor de lessentabellen en ook voor de examens met een schuin oog naar de hbs gekeken.