Welkom bij de Talenexpo, een reis door de geschiedenis van het taalonderwijs in Nederland

Geschiedenis van het talenonderwijs in nederland

Expozaal 2, 1860-1920: Opbouw

paragrafen: 5
illustraties: 69
mediafragmenten: 1

3.5 Een les Duits en een les Engels

Een traditionele Duitse les
De volgende schets, geschreven in 2010 door Erik Kwakernaak, is een reconstructie met gefingeerde elementen. De tekst bevat dus historische onjuistheden.

Op een donderdag in januari 1879 zit klas 2 van de Rijks-H.B.S. in Groningen in de Duitse les. Buiten schreeuwt een voerman tegen zijn paard, dat de kar door een modderpoel in de Groote Kruisstraat moet zeulen. Het schoolgebouw is nieuw, maar warm is het er niet. Alle jongens hebben dikke kleren aan en degenen die ver van de grote kachel zitten, hebben koude handen. De ramen zijn beslagen.
Mijnheer Susan begint met een overhoring van de vormen van de Konjunktiv Imperfekt van een aantal sterke werkwoorden.
"Ich gäbe, du gäbest, er gäbe, wir gäben, ihr gäbet, sie gäben", klinkt het als Sytze Oostinga de beurt krijgt. Mendel Cohen krijgt werfen op en lepelt op: "Ich warfe, du warfest …", maar mijnheer Susan onderbreekt hem en vraagt: "Nee Cohen, hoe wordt de Konjunktiv Imperfekt van het sterke werkwoord gevormd?"
"Met de stam van de Indikativ van het Imperfekt met Umlaut, meneer."
"Juist, jongen, en wat is de Indikativ Imperfekt van werfen?"
"Ich warf, du warfest …"
"En de Konjunktiv?"
"Ich wärfe, du wärfest …"
"Vind je dat dat goed klinkt, Cohen?"
"Nee meneer."
"Want werfen is een …?"
"… uitzondering. Ich würfe, du würfest, er würfet …"
"Cohen!? Derde persoon enkelvoud van de Konjunktiv!?"
"… er würfe, wir würfen, ihr würfet, sie würfen."
"Juist Cohen, zo wil ik het horen."
Na zeven beurten volgt een overhoring van thema 23, die ze moesten terugleren. De leerlingen hebben in hun schriften de Nederlandse vertaling voor zich, de boekjes met de Duitse tekst liggen gesloten op de bank. Alleen de leraar heeft het boek open en controleert daarmee de Duitse zinnen die de leerlingen thuis uit het hoofd geleerd hebben. Mijnheer Susan is redelijk tevreden.
Dan stapt hij van zijn podium met lessenaar af, gaat naar het bord en schrijft daarop in zijn regelmatige schuine bordhandschrift: Der Löwe ist der König der Tiere.
"Klaas Tol, wat staat hier en wat betekent dit?"
Klaas leest op en vertaalt. Dan schrijft mijnheer Susan: Der Kopf des Löwen ist groß. Hij laat een leerling voorlezen en vertalen. Hij volgt dezelfde procedure met Ein besonderes Ansehen verleiht dem Löwen seine Mähne en Man findet den Löwen hauptsächlich in Afrika.
"Tjeerd Berends, wat is Löwe voor een woord?"
"Een zelfstandig naamwoord, meneer."
"En valt jou daarbij niets op?"
Tjeerd valt niets op, maar Ruurd Vogelzang ziet het wel: er staat één keer Löwe en drie keer Löwen. Mijnheer Susan is tevreden en houdt een uitvoerig betoog over de zwakke zelfstandige naamwoorden. Aan het eind daarvan staat het bord vol met een definitie van zwakke zelfstandige naamwoorden, een beschrijving van drie categorieën van zulke woorden en een rij van vijftien losse woorden. "Jongens, er zijn nog meer zwakke zelfstandige naamwoorden, maar leer deze eerst maar van buiten. Huiswerk voor zaterdag."
De leraar trekt zijn horloge uit zijn vestzak en kijkt erop. "Zo jongens, daar gaan we nu mee oefenen. Johan Zuidbroek, der Rabe, alle naamvallen, enkelvoud en meervoud." De resterende tien minuten van de les gaan heen met verschillende andere beesten, en ook mensen zoals der Franzose en der Bauer passeren de revue. Dan klinkt verlossend de koperen bel vanuit het trappenhuis van de school.

Een les Engels volgens de directe methode
In de jaren '90 van de negentiende eeuw was J.C.G. Grasé leraar Engels aan de eerste Hogere Burgerschool met vijfjarige cursus aan de Keizersgracht in Amsterdam. Hij stond bekend als het prototype van de onverstoorbare Engelsman. Het verhaal ging dat hij een jongen die in de gracht was gevallen, simpelweg het handvat van zijn paraplu toestak en hem aldus uit het water trok. Grasé sprak in de les en zelfs buiten de les
altijd Engels met zijn leerlingen. Hiermee was hij het levend bewijs van "doeltaal is voertaal". 

Een herinnering aan de methode die hij gebruikte, treffen we aan in een gedenkboek van het Stedelijk Gymnasium in Amersfoort (1928). Hierin vertelt een oud-leerling over de lessen Engels die er gegeven werden door B.D. Best. Deze was Grasé in 1892 opgevolgd aan het gymnasium, maar gebruikte nog met veel plezier diens Oefeningen in de Engelsche Taal. De schrijver van het artikel in het gedenkboek vertelt hoe Best de les begon door zijn leerlingen te vragen naar hun belevenissen, bijvoorbeeld in het weekend - dit alles in het Engels natuurlijk. Daarmee ontstond de nodige hilariteit, maar de leraar had zijn leerlingen aan het praten en hij corrigeerde waar nodig.

De schrijver vermeldt ook dat er in de Engelse lessen geen moeilijke regels hoefden te worden geleerd en nog minder lastige uitzonderingen. En ook hoe de leerlingen de uitspraak spelenderwijs leerden doordat ze verhaaltjes van buiten moesten leren met een logische opeenvolging van handelingen. De huidige student in de moderne talen herkent hierin de bekende series van Gouin uit die tijd. De leerlingen konden de verhaaltjes dromen en ze mochten ze samen opzeggen.

Ook vertelde leraar Best verhalen over de tijd dat hij had lesgegeven aan een Engelse kostschool. Hij nam zijn leerlingen in gedachten mee naar de grote stad Londen, waarvan hij allerlei interessante wetenswaardigheden wist te vertellen. De leerlingen lazen in de les Little Lord Fauntleroy en fragmenten van Dickens en de oud-leerling vertelt hoe de jongens af en toe een traantje moesten wegpinken...

Zie ook 3.3 en 3.4 voor een bespreking van de didactiek die Grasé en Best hanteerden.