Vertalen
Het schriftelijke hbs-examen bestond vanaf 1920 uit een vertaling uit de vreemde taal in het Nederlands. Op het gymnasium was dat zelfs het enige examen, er was geen mondeling voor de moderne vreemde talen. Dit bleef tot 1970 zo, ondanks ontevredenheid erover.
De instructie luidde: "Vertaal in goed Nederlandsch", zodat ook schrijfvaardigheid in het Nederlands meegewogen moest worden. Maar de belangrijkste vraag was of leerlingen door al dat vertalen de vreemde taal wel goed leerden lezen.
Veranderingen in 1934 en 1937
In 1924 was de bovenbouw van de hbs gesplitst in een A- en een B-richting. De hbs-B volgde min of meer het oude hbs-programma, met flinke nadruk op de exacte vakken. In het mondelinge hbs-B-examen werd in 1934 de eis afgeschaft dat de leerling literaire werken gelezen moest hebben. Daardoor was in dat schooltype formeel elke vorm van literatuuronderwijs overbodig geworden. Toch lieten de leraren hun leerlingen zo’n drie tot vier boeken lezen, al was het maar om ergens over te kunnen praten in het mondeling examen.
In het schriftelijk examen van de op economie en talen gerichte hbs-A werd in 1937 naast een vertaling "in goed Nederlandsch" gevraagd dat "een verslag of een brief naar aanleiding van zakelijke gegevens" geschreven werd. In het mondeling examen werd zoals voorheen vaardigheid "in het spreken van de vreemde taal" geëist, maar ook moest een stuk proza of poëzie (voor)gelezen en verklaard worden, en de kandidaat moest kennis tonen van "enkele door hem gelezen belangrijke werken van de vreemde letterkunde, uit verschillende perioden, in verband met den tijd, waarin deze ontstonden".