Aan het einde van de negentiende eeuw ontstaat steeds meer aandacht voor de didactiek, en niet alleen de moedertaaldidactiek. Onderwijsvernieuwers als Jan Ligthart en Maria Montessori stellen het kind centraal, en pleiten voor een didactiek die meer uitgaat van de individuele ervaring en ontwikkeling van de leerling. Hoewel de echte onderwijsvernieuwing niet heel veel voet aan de grond krijgt (de literair-grammaticale methode blijft populair), is er onder vakgenoten veel discussie over nieuwe didactiek.
In 1893 schrijft de Amsterdamse leraar Gerrit Kalff (die later nog een invloedrijke Geschiedenis van de Nederlandsche Letterkunde zou schrijven), een brochure getiteld Het Onderwijs in de Moedertaal. De kern van zijn betoog is het pleidooi dat met name een leraar op het gymnasium of de hogere burgerscholen moet beschikken over een behoorlijke dosis pedagogische kennis.
Kalff begint met de constatering dat er van alles mis is. Van een uniform leerplan bij het literatuuronderwijs is geen sprake. Men doet maar wat. De aandacht voor de goede uitspraak is onder de maat.
De oplossing is volgens Kalff gelegen in een reflectie op de doelstellingen van het gymnasiale moedertaalonderwijs (let op de volgorde mondeling en schriftelijk, die iets zegt over het belang dat Kalff aan beide toekent):
Daarbij geldt het uitgangspunt: "niet op weten komt het aan, maar op lust tot weten."
Bij het lezen moet de leerlingen "waardering voor wat goed of mooi is" worden bijgebracht, bij het spreken moet er ook aandacht zijn voor de ademhaling en de klemtoon, en bij het schrijven vindt Kalff het verkeerd om vrije schrijfopdrachten te geven ("Jongens over het algemeen [...] hebben weinig gedachten"). Vóór de vijfde klas liever geen vrije opstellen, liever reproductie, of (nog beter:) vertalen. Dat is genoeg om schrijfvaardigheid te ontwikkelen.
Van den Bosch en zijn medestanders gaan hierin verder: zij bepleiten juist een radicale omwenteling in de didactiek. In een lezing over het "oude en nieuwe taalonderwijs" verwoordt hij zijn beginselprogramma in een korte opsomming, en de taak van de moedertaal-docent in een passage die aandoet als het proza van Lodewijk van Deyssel. Van den Bosch publiceert zijn lezing in Taal en Letteren, maar voegt daar in een Naschrift aan toe: "Nu dit nog: het stuk is bestemd om gehòòrd, niet om gelèzen te worden. En hiermee - Prosit!"