Taalkunde: beknopte versies van grote spraakkunsten
Tot diep in de negentiende eeuw worden er van de grote spraakkunsten (van Pieter Weiland, en later van Willem Gerard Brill) vereenvoudigde versies voor de jeugd gemaakt. De in Expozaal 1 genoemde werkjes van rond 1850 blijven lang in gebruik. In 1883 schrijven C.H. den Hertog en J. Lohr enkele boekjes Onze taal. Handleiding bij het taalonderwijs in de lagere scholen. Den Hertog was onder andere beïnvloed (zelf noemt hij Hermann Paul en Franz Kern als andere invloeden) door de Duitse Karl Ferdinand Becker, die taal als een organisme beschouwde. Beckers grammatica, Organismen der Sprache, was in Duitsland succesvol gedidactiseerd door Raimund Jacob Wurst (Praktische Sprachdenklehre für Volksschulen und die Elementarklassen der Gymnasial- und Real-Anstalten, meer dan 150.000 exemplaren verkocht). Al eerder (in 1840) was hier in Nederland een navolging verschenen (van B. Brugsma), die niet erg aansloeg. Den Hertogs latere uitwerking in zijn beroemde Nederlandsche Spraakkunst, zou echter de schoolgrammatica tot vandaag de dag blijven domineren.
Vier grote spraakkunsten domineren deze periode: de al eerder genoemde spraakkunst van Willem Gerard Brill ("ten gebruike bij inrichtingen van Hooger Onderwijs") uit 1860, en de schoolgrammatica van Den Hertog uit 1892. Maar zeker zo succesvol was de spraakkunst van Tijs Terwey, uit 1878. Terwey schreef ook een korte versie voor het onderwijs (in 1884), die verschillende herdrukken beleefde.
Na Den Hertog misschien wel de succesvolste spraakkunst is die van de Amsterdamse directeuren van een HBS, Enneus Rijpma en Frans Gerhard Schuringa. Deze twee zwagers (Enneeus is getrouwd met de jongere zus van Frans, Geerdina Jetskalina) schrijven in 1917 een Nederlandse Spraakkunst, die de 61 jaar daarna maar liefst 25 keer herdrukt zal worden. Deze grammatica is, anders dan die van Den Hertog, gestoeld op de modernere, structuralistische ideeën van Ferdinand de Saussure. In de loop van de twintigste eeuw zullen die ideeën steeds meer veld winnen.
Levende talen avant la lettre
Naast al die spraakkunstige leermiddelen ontstaan er in de tweede helft van de negentiende eeuw ook allerlei vaktijdschriften voor leraren, de voorlopers van latere tijdschriften als Levende Talen. Tijdschriften waarin onderwijzers vragen stellen over het vak, en waarin lesideeën voor allerlei vakken, ook het taalonderwijs, aan de orde komen.
Met name in het taalkundige vaktijdschrift Taal en Letteren propageren Foeke Buitenrust Hettema en Jan van den Bosch hun vernieuwende ideeën over taaldidactiek, onder het motto "Taal is klank." Uit die hoek verschijnt in 1900 het Lees- en Taalboek, voor Hoogere Burgerschool en Gymnasium, Normaal- en Kweekschool, door J.H. van den Bosch en J.L.C.A. Meijer, Leeraren te Gouda en te Helmond.Het tijdschrift ging in 1907 over in De Nieuwe Taalgids, dat pas op het einde van de eeuw opging in Nederlandse Taalkunde.
Naast taalboekjes verschijnen er ook vele stijlboekjes, waaronder Practische Taalstudie, van M.J. Koenen en A.M. Bogaerts (1876), in drie delen en tientallen jaren herdrukt, en Stijloefeningen, van A.W. Stellwagen (1885).
Literatuur: bloemlezing en geschiedenis
Bij de behandeling van de literatuur in de klas ligt nog sterk op de grote schrijvers als Vondel, Hooft en Huygens, maar ook de jongere Staring uit het begin van de eeuw, en later de Camera Obscura van Hildebrand worden sterk gewaardeerd. In 1866 verscheen de eerste druk van de bloemlezing Stofgoud, weinig en veel, saamgelezen van eigen en vreemden bodem, samengesteld door Lubbertus Leopold (zie deze publicatie van het onderwijsmuseum, blader door naar pagina 25). Dit zou uitgroeien tot een eenentwintigdelige serie Leesboeken voor de Volksschool, in verschillende moeilijkheidsgraden, met romantische titels als Meiregen, Dauwdroppels, Sneeuwvlokken, Mosroosjes, Wildzang, Klimop en Bonte steenen. Naar aanleiding van dit succes kregen Hindericus Scheepstra en Jan Ligthart het verzoek van uitgeverij Wolters om ook zoiets te schrijven. Dat leidde uiteindelijk tot de bekende Ot en Sien-reeks.
In 1866 publiceert de Vlaamse Domien Sleeckx een Handboek Stijl en Letterkunde, waarvan de laatste 25 pagina's gewijd zijn aan een behandeling van de Nederlandse literatuur in zes tijdvakken, van de Vier Heemskinderen tot de vroeg-negentiende-eeuwse Belgen als Prudens van Duyse (waarbij en passant ook Bilderdijk en Wolff en Deken werden genoemd als "overige Hollandsche schrijvers [...] wier gewrochten niet weinig bijdroegen om den bloei onzer letterkunde in dit laatste tijdvak te bevorderen."
Rond de eeuwwisseling verschijnen de grote literatuurgeschiedenissen, in meerdere delen, van Jonckbloet (1884), van Kalff (1906), mede ten behoeve van het onderwijs. Ook de dichter Willem Kloos schrijft rond de eeuwwisseling een Nieuwe literatuurgeschiedenis, in vier delen (1904-1905).