Welkom bij de Talenexpo, een reis door de geschiedenis van het taalonderwijs in Nederland

Geschiedenis van het talenonderwijs in nederland

Expozaal 3, 1920-1970: Consolidatie

paragrafen: 5
illustraties: 43
mediafragmenten: 4

2.4 Leermiddelen

In het begin van de twintigste eeuw doet de nieuwe didactiek uit de hoek van het tijdschrift Taal en Letteren (de Taal-is-klank-richting) diverse pogingen om in het schoolvak Nederlands voet aan de grond te krijgen. Het boekje Taaloefeningen, van G.L. Leffertstra, uit 1911, wordt aanvankelijk neergesabeld door taalkundige Etsko Kruisinga, maar zal toch meer dan een halve eeuw standhouden (onder andere dankzij een bewerking van A. Verdenius in de dertiger jaren).

Ook taalkundige Jac van Ginneken doet een vernieuwingspoging met zijn boek Roman van een kleuter, waarin hij voor de schoolgaande jeugd de taalontwikkeling schetst van een (naar later blijkt niet fictief) jongetje, Keesje genaamd. Maar de methode komt niet echt van de grond.

De structuralistische invloed van De Saussure uit het begin van de eeuw is zichtbaar in de schoolgrammatica van Rijpma en Schuringa, die de hele eerste helft van de eeuw gebruikt zal worden. In de zestiger jaren verschijnt in die structuralistische traditie ook de methode Paardekooper, in de vorm van de schoolgrammatica De kleine ABN-syntaxis, die met zijn grafische ontleedtekens nog steeds hier en daar gebruikt wordt.

Spellinghervormer Roeland Kollewijn schrijft in 1905 onder het pseudoniem dr. K. Holtvast een Beknopte Nederlandsche Spraakkunst, die op de scholen veel gebruikt zal worden. In 1947 zal de 19e druk van dit boek herzien worden door J.G.W. Moormann (die eerder het standaardwerk De Geheimtalen schreef).

Zo worden er dus verschillende spraakkunsten op de middelbare scholen gebruikt: Den Hertog en in mindere mate Terwey handhaven zich nog, de grammatica's van N. Van Wijk, Joh.Vorrink, K. Holtvast (Kollewijn), D.C. Tinbergen en de structuralistische Rijpma & Schuringa zijn belangrijke nieuwkomers. Minder vaak gebruikt wordt De Regenboogkleuren van het Nederlands, van Jac. van Ginneken en Hubert Endepols uit 1917, ook niet in combinatie met de Roman van een kleuter van van Ginneken uit 1922.

Min of meer gebaseerd op de grote spraakkunsten verschijnen er in de eerste helft van de 20e eeuw talloze herdrukken, al dan niet bewerkt of ingekort, onder de titels Beknopte Nederlandsche spraakkunst, Kleine Nederlandse spraakkunst, Beginselen van de Nederlandsche spraakkunst, Hoofdzaken van de Nederlandsche spraakkunst tot en met Het nodige uit de Nederlandse spraakkunst, en bij al die uitgaven natuurlijk ook weer aparte boekjes met Oefeningen bij de Beknopte Nederlandsche spraakkunst, enzovoorts. Soms zijn ze speciaal toegesneden op kweekschool of juist M.U.L.O., soms "ten dienste van gymnasia, lycea, middelbarescholen en scholen voor voortgezet lager onderwijs,"  maar allemaal "voorzien ze in een behoefte."

Later in de eeuw, in 1937, verschijnt de Stilistische Grammatica van het moderne Nederlandsch, een bewerking van een grammatica uit 1928 van Gerrit Siebe Overdiep, "voor Gymnasia, H.B.S. en Kweekscholen aangevuld," en ook de Utrechtse hoogleraar Cornelis Gerrit Nicolaas de Vooys schrijft in 1947 een Nederlandse Spraakkunst.

Literatuuronderwijs
De grote literatuurgeschiedenissen van rond de eeuwwisseling (Kalff en Jonckbloet) blijven hun invloed uitoefenen. Tussen 1908 en 1927 komt daar nog een omvangrijke Ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde bij, in 7 delen, door Jan te Winkel. Van deze grote werken afgeleid verschijnen er talloze leer- en leesboeken, gidsen en handboeken, en beknopte of korte overzichten of historische schetsen, al dan niet voorzien van bloemlezingen. Veelal dezelfde auteurs die ook spraakkunsten uitgeven, zoals Van Ginneken, Rijpma, Overdiepm, Stutterheim en De Vooys publiceren ook boekjes voor het literatuuronderwijs.

Na de Tweede Wereldoorlog dienen de eerste didactische vernieuwingen in het literatuuronderwijs zich aan. De Limburgse docent Fernand Lodewick publiceert in 1955 het schoolboek Literaire kunst, dat in de jaren daarna bijna vijftig keer herdrukt werd. Ook zijn literatuurgeschiedenis uit 1958 en 1959 wordt talloze malen herdrukt.