Welkom bij de Talenexpo, een reis door de geschiedenis van het taalonderwijs in Nederland

Geschiedenis van het talenonderwijs in nederland

Expozaal 5, na 2000: Perspectief

paragrafen: 5
illustraties: 14
mediafragmenten: 8

2.1 De positie van Nederlands

Taal als statistische abstractie uit het collectief
Aan het einde van de twintigste eeuw zwaait de slinger van de heersende taalopvatting weer terug naar een collectieve visie. Onder invloed van de digitalisering van de geesteswetenschappen ontstaat de opvatting dat de taal een statistisch fenomeen is: in grote verzamelingen van taaluitingen worden regelmatigheden opgespoord die samen als het "taalmodel" bestempeld worden. Ongeveer zoals De Saussure het een eeuw eerder zag, maar dan zonder de gedachte dat de langue een ideaal model is.

Ook in de taalnorm treedt de statistische visie op de voorgrond. Als taalnormen massaal worden overtreden, is dat uiteindelijk een belangrijk argument om ze te veranderen. Je zou dit een democratisering van de norm kunnen noemen.

Deze opvatting wordt in de hand gewerkt door het feit dat na 2000 de taal in steeds sterkere mate multimediaal wordt. Deze trend zagen we al in de laatste halve eeuw, toen behalve de literaire schrijftaal ook de zakelijke taal, de journalistieke taal, en de taal van de massamedia in de aandacht kwamen te staan, maar rond 2000 komen daar ook de taal van de e-mail, de taal van de mobiele telefoon (SMS), de taal van de chatrooms (ook MSN), de taal van de internetfora en andere sociale media bij. Deze toenemende multimedialiteit roept de vraag op wat je onder een taal als het Nederlands nog moet verstaan. Momenteel wordt de oplossing gezocht in de statistische analyse.

De democratisering van de literatuur
In de opvattingen over de literatuur zien we dezelfde democratiseringstrend. Moet literatuur niet verbreed worden naar andere kunstuitingen (film, muziek)? Wat moeten we met het verschil tussen "hogere" en "lagere" literatuur? Waar liggen de grenzen tussen lectuur en literatuur, tussen jeugd- en adolescentenliteratuur? Ook hier zien we recentelijk een statistische tendens: nieuwe classificaties van literatuur naar moeilijkheidsgraad en niveau zijn veelal gebaseerd op statistische experimenten.

Perspectieven
In de ontwikkelingen van de afgelopen eeuw zien we een aantal grote trends. Het meest in het oog springt de heersende opvatting over taal. Die opvatting laat een slingerbeweging zien van collectief naar individueel:

  • Periode 1 (tot 1860): taal als collectieve afspiegeling van het volk;
  • Periode 2 (tot 1920): taal als individuele klankexpressie;
  • Periode 3 (tot 1970): taal als ideaal systeem afgeleid uit de collectieve taaluitingen;
  • Periode 4 (tot 2000): taal als wapen van het individu in de sociale context
  • Periode 5 (Na 2000): taal als statistische abstractie afgeleid uit de collectieve taaluitingen;

Parallel daaraan zien we een schommeling van de taalnorm. Hoewel in het onderwijs de leraar natuurlijk de norm is, verschuift het normbegrip in de maatschappij:

  • Periode 1 (tot 1860): de elite is de norm (de grote schrijvers)
  • Periode 2 (tot 1920): het individu is de norm
  • Periode 3 (tot 1970): de overheid is de norm
  • Periode 4 (tot 2000): de taaladviseurs zijn de norm
  • Periode 5 (Na 2000): de statistiek is de norm

Deze trends hebben hun invloed op de inhoud van het schoolvak Nederlands. Bovendien zien we wat dat betreft een toenemende verbreding:

  • Periode 1 (tot 1860): voornamelijk literaire schrijftaal
  • Periode 2 (tot 1920): ook individuele zelfexpressie
  • Periode 3 (tot 1970): ook zakelijke taal
  • Periode 4 (tot 2000): "hoge en lage" vormen van communicatie
  • Periode 5 (Na 2000): multimediale communicatie

Ten slotte is er in de laatste jaren steeds meer aandacht voor de rol van de taalvaardigheid bij andere vakken dan het schoolvak Nederlands.