Welkom bij de Talenexpo, een reis door de geschiedenis van het taalonderwijs in Nederland

Geschiedenis van het talenonderwijs in nederland

Expozaal 5, na 2000: Perspectief

paragrafen: 5
illustraties: 14
mediafragmenten: 8

2.3 Didactiek

Piet-Hein van de Ven karakteriseerde al in de jubileumuitgave van Levende Talen uit 1986 de didactische ontwikkeling van de afgelopen anderhalve eeuw als een wisseling van paradigma's, die hij omschrijft met de termen positivisten (de 19e eeuwse nieuwe wetenschappers, die geloven in de maakbaarheid van de samenleving en een technische, natuurwetenschappelijke visie op de maatschappij uitdragen), priesters (de gelovers in het godsdienstig-literaire alternatief dat ontstaat als de technische visie door economische crisis en wereldoorlogen is aangetast), paradijsbouwers (die geloven in gelijke kansen voor iedereen en een open, communicatieve en democratische samenleving nastreven), en ten slotte de pragmatici (degenen die de no-nonsense benadering voorstaan en pleiten voor een praktisch, beroepsgericht taalonderwijs). In zijn bijdrage aan de jubileumpublicatie 100 jaar Levende Talen van 2011 signaleert hij een verminderde discussie, en een op het oog grotere consensus over de richting en de inhoud van het vak.

In overeenstemming daarmee schetst Hans Hulshof in datzelfde jubileumnummer een overgang van een literair-grammaticale periode (met een sterk normatieve inslag) naar een communicatief-utilitaire periode (waarin taalvaardigheid centraal staat).

Deze overzichten geven goed weer waar het in de didactische discussies over het schoolvak Nederlands om draait. Ook in de toekomst zal deze discussie niet ophouden, en vrijwel zeker zullen de volgende motieven steeds terugkeren:

  1. Het ideologische motief: het schoolvak moet gericht zijn op de ontwikkeling van een betere maatschappij. Dat motief komt al naar voren in het negentiende-eeuwse literatuuronderwijs, met zijn verheerlijking van het nationale cultuurgoed, maar ook in de democratiseringsgolf in de jaren zestig en zeventig, die gericht was op het afschaffen van de klassenmaatschappij;
  2. Het wetenschappelijk motief: het schoolvak moet aandacht besteden aan de ontwikkelingen in de wetenschap (taal- en letterkunde, communicatiewetenschap), of zelfs die ontwikkelingen volgen. Dit motief wordt ook wel denigrerend de theezakjesopvatting genoemd, omdat in de extreme variant het schoolvak een aftreksel van een wetenschappelijke studie zou moeten zijn. Op het moment is de dominante visie dat het schoolvak zijn eigen status heeft;
  3. Het utilitaire motief: het schoolvak moet nuttig zijn in de persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling van de burger. Literatuur moet leiden tot bruikbare persoonlijke of maatschappelijke inzichten, en taalonderwijs moet gericht zijn op taalvaardigheid die in het dagelijkse leven of desnoods een specifieke beroepsuitoefening van pas kunnen komen;
  4. Het didactische motief: het schoolvak moet gericht zijn op het ontwikkelen van denkvaardigheden bij de leerling. In deze visie gaat het niet zozeer om de kennis, maar meer om de vaardigheden om met die kennis te redeneren.

Deze motieven zijn universeel in discussies over het onderwijs. Alle motieven hebben in de afgelopen anderhalve eeuw wel een periode gedomineerd. Op dit moment is het utilitaire motief dominant. Maar dat zou zomaar kunnen veranderen.